Fragment uit 'Dromen van de Maan'
2
De nieuwkomer sprak: 'Stil! Hoe kan ik je nu lossnijden als je niet stil blijft?'
Een vrouw! Een meisje zelfs! Simon keek opzij. Zijn ogen vingen lang donkere krullen en schaduwen op een rond, fronsend gezicht op. Ze droeg een grijs vestje en een donkere kokerrok. Ze stond op een zijstam van de boom en nam enkele van de touwen in haar hand, terwijl ze die een voor een begon door te snijden.
Eerst de touwen, dan mijn keel? Simon wist best dat er vrouwen in het verzet zaten. Een warme glimlach en een koude dood. Simon wist dat het in deze streek wemelde van zowel verzetslui als collaborateurs en die stonden elkaar danig naar het leven. Het aantal moorden door zowel witte als zwarte brigades liep de spuigaten uit.
'Wie ben jij?' vroeg hij. Hij sprak heel behoorlijk Nederlands. Hij had het net voor de oorlog van oom Benno opgepikt.
'Mijn naam is Lena,' antwoordde ze. Ze dook weg voor zijn been dat vrijkwam en als een voorhamer langs haar hoofd naar beneden mokerde. Nu hing hij helemaal in een hulpeloze positie, met beide handen bij elkaar gebonden boven zijn hoofd. 'En als mijn vader me nu bezig zag, dan vermoordde hij me.'
Het laatste touw brak. Als een zak aardappelen plofte Simon in het vochtige gras. Hij veerde onmiddellijk overeind en graaide naar zijn Lüger. Daar stonden ze. Jongen en meisje. Duitser en Belgische. Redder en geredde. Zakmes tegen pistool.
De maan priemde even door een gat in het wolkendek en scheen op een ontwapenend gezicht, dat onmiddellijk tot zijn verbeelding sprak. 'Jij!” zei hij. Hij kende haar. Had haar al enkele keren gezien in de stad. Meestal was hij dan in het gezelschap van Arnolf. Arnolf die dan geen twijfel liet over zijn bestaan. Dan was het de grote-bekken-Arnolf, de versierder, de praatjesmaker die floot naar elk leuk meisje. Als Simon haar zag, schaamde hij zich in Arnolf plaats. Hij had zich dikwijls afgevraagd hoe ze heette, als ze zich door de straten haastte op haar fiets. Ze had niet die ogen van haat en afkeer die hij al bij zoveel Belgische mensen had gezien, maar ze spande ook niet met de Duitsers samen.
En nu stond ze hier voor hem. Ze keek hem met grote ogen vol afschuw aan. Ze vouwde haar zakmes langzaam dicht en stak het naar hem uit. 'Ga je me soms neerknallen als een stuk vee? Ik heb zojuist je hachje gered, of is dat al uit je nazibrein verdwenen'
Simon voelde het wapen trillen in zijn hand.